• FR
  • NL
  • EN

Vrijstelling van vergoedingen van gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten ingevolge COVID-19

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 01/07/2021 de Circulaire 2021/C/60 over de vrijstelling van vergoedingen van gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten ingevolge COVID-19.


Addendum bij de circulaire 2020/C/130 van 21.10.2020.


Deze circulaire bespreekt de wijzigingen die de wetten van 20.12.2020 en 02.04.2021 hebben aangebracht aan de vrijstellingsregeling van de vergoedingen die naar aanleiding van de COVID-19-pandemie worden toegekend in het kader van steunmaatregelen getroffen door gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten.


Inhoudstafel

I. Inleiding
II. Bespreking

A. Vereenvoudiging van de omschrijving van de vergoedingen die voor vrijstelling in aanmerking komen
B. Verlenging van de maatregel
C. Terugbetaling van vrijgestelde vergoedingen

III. Inwerkingtreding
IV. Gecoördineerde wettekst


I. INLEIDING

1. De wet van 29.05.2020 (1) heeft een vrijstelling van inkomstenbelastingen ingevoerd voor bepaalde vergoedingen die de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten tussen 15 maart en 31.12.2020 hebben betaald of toegekend aan natuurlijke personen en vennootschappen die het slachtoffer zijn van de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie.

Die maatregel is besproken in de circulaire 2020/C/130 van 21.10.2020.

(1) Art. 6, W 29.05.2020, houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19 pandemie (hierna W 29.05.2020) (BS 11.06.2020).

2. De wetten van 20.12.2020 (2) en 02.04.2021 (3) hebben enkele wijzigingen aangebracht aan die maatregel. Die wijzigingen worden in deze circulaire besproken.

(2) Art. 7, W 20.12.2020, houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (hierna W 20.12.2020) (BS 30.12.2020, ed. 1).
(3) Art. 11, W 02.04.2021, houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (hierna W 02.04.2021) (BS 13.04.2021).


II. BESPREKING
A. Vereenvoudiging van de omschrijving van de vergoedingen die voor vrijstelling in aanmerking komen

3. Oorspronkelijk bepaalde art. 6, eerste lid, W 29.05.2020, dat in afwijking van de art. 24, eerste lid, 1°, 25, 6°, 27, tweede lid, 1° en 4°, 31, tweede lid, 4°, 32, tweede lid, 2°, 183 en 235, WIB 92, voor vrijstelling in aanmerking komen, de vergoedingen:

- die door de gewesten, gemeenschappen, provincies of gemeenten worden toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de toepassing van de ministeriële besluiten van 13, 18 en 23.03.2020 (4),

of

- die overeenkomstig andere gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie.

(4) MB 13, 18 en 23.03.2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.

4. De vergoedingen bedoeld in nr. 3, eerste streepje zijn echter eveneens te beschouwen als vergoedingen die overeenkomstig gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie.

Daarom heeft art. 7, 1°, W 20.12.2020, de in art. 6, eerste lid, W 29.05.2020, opgenomen omschrijving van de voor vrijstelling in aanmerking komende vergoedingen vereenvoudigd door het schrappen van:

- de afzonderlijke vermelding van de vergoedingen bedoeld in nr. 3, eerste streepje

- het woord 'andere' in nr. 3, tweede streepje.

5. Na die vereenvoudiging bepaalt art. 6, eerste lid, W 29.05.2020, dat in afwijking van de art. 24, eerste lid, 1°, 25, 6°, 27, tweede lid, 1° en 4°, 31, tweede lid, 4°, 32, tweede lid, 2°, 183 en 235, WIB 92, voor vrijstelling in aanmerking komen, de vergoedingen die overeenkomstig gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie.

Inhoudelijk heeft die vereenvoudiging niets aan de draagwijdte van art. 6, eerste lid, W 29.05.2020, gewijzigd.


B. Verlenging van de maatregel

6. De vrijstelling was oorspronkelijk beperkt tot vergoedingen betaald of toegekend tussen 15 maart en 31.12.2020.

7. Door de heropleving van de pandemie en de economische gevolgen ervan, die minstens tot het eerste kwartaal van 2021 zouden aanhouden, heeft art. 7, 2°, W 20.12.2020, de maatregel een eerste keer verlengd tot vergoedingen betaald of toegekend tot en met 31.03.2021.

8. Aangezien de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie de ondernemingen ook in de volgende kwartalen van 2021 nog zouden kunnen treffen, heeft art. 11, W 02.04.2021, de maatregel daarna nog een tweede keer verlengd: tot vergoedingen betaald of toegekend tot en met 31.12.2021.


C. Terugbetaling van vrijgestelde vergoedingen

9. Ten slotte heeft art. 7, 3°, W 20.12.2020, art. 6, W 29.05.2020, aangevuld met een vierde lid.

Daarin wordt bepaald dat het deel van de hier bedoelde vergoedingen dat in toepassing van art. 6, eerste lid, W 29.05.2020, voorheen definitief van inkomstenbelasting werd vrijgesteld en dat daarna ten gunste van het betrokken gewest of de betrokken gemeenschap, provincie of gemeente wordt terugbetaald, niet als een aftrekbare beroepskost kan worden beschouwd.


III. INWERKINGTREDING

10. De hiervoor besproken wijzigingen treden in werking op de volgende data:

­ de wijzigingen ingevoerd door art. 7, W 20.12.2020 (zie nrs. 3 tot 7 en 9): de dag van de publicatie van de W 20.12.2020 in het BS (5), d.w.z. op 30.12.2020

­ de wijziging ingevoerd door art. 11, W 02.04.2021 (zie nr. 8): op 01.04.2021 (6).

(5) Zie art. 8, W 20.12.2020.
(6) Zie art. 23, W 02.04.2021.


IV. GECOÖRDINEERDE WETTEKST

11. Na de wijzigingen aangebracht door art. 7, W 20.12.2020 en art. 11, W 02.04.2021, luidt de gecoördineerde tekst van art. 6, W 29.05.2020, als volgt:

In afwijking van de artikelen 24, eerste lid, 1°, 25, 6°, 27, tweede lid, 1° en 4°, 31, tweede lid, 4°, 32, tweede lid, 2°, 183 en 235, van hetzelfde Wetboek (7), worden de vergoedingen die overeenkomstig gewestelijke, gemeenschaps-, provinciale of gemeentelijke regelgeving worden toegekend voor de economische gevolgen die belastingplichtigen ondervinden naar aanleiding van de COVID-19-pandemie, van inkomstenbelastingen vrijgesteld.

Het eerste lid is alleen van toepassing onder de volgende voorwaarden:

­ de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vormt geen directe of indirecte vergoeding in ruil voor de levering van goederen of het verlenen van diensten;

­ in de regeling op grond waarvan de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt verleend, is uitdrukkelijk bepaald dat deze vergoeding wordt verleend om aan de rechtstreekse of onrechtstreekse economische of sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden;

­ de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt betaald of toegekend tussen 15 maart 2020 en 31 december 2021.

De in het eerste lid bedoelde vergoedingen worden vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de genieter.

In afwijking van de artikelen 49, 183 en 235 van hetzelfde Wetboek (7), wordt het deel van de vergoedingen dat voorheen overeenkomstig het eerste lid definitief van inkomstenbelastingen werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest, de betrokken gemeenschap, provincie of gemeente, niet als een aftrekbare beroepskost aangemerkt.

(7) Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).


Interne ref.: 725.598/2


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Circulaire 2025/C/33 over de belastingvoordelen voor de hypothecaire leningen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Belgische meerwaardebelasting: wat beleggers en aandeelhouders moeten verwachten

De subsidiaire aanslag onder de loep: rechtszekerheid versus fiscale efficiëntie