Vlaams minister van Wonen Melissa Depraetere (Vooruit) wil de Vlaamse “verbouwpremie” naast een inkomenstoets ook afhankelijk stellen van een vermogenstoets.
Het koppelen van overheidssubsidiëring aan draagkracht, is dat in tijden waar er moet bespaard worden op de overheidsuitgaven, geen gezond budgettair beleid?
Een analyse.
De afgelopen week rees er nogal wat commotie rond het voorstel van Vlaams minister van Wonen Melissa Depraetere (Vooruit), om de Vlaamse “verbouwpremie” te hervormen. De verbouwpremie is een overheidssubsidie die wordt toegekend aan de eigenaar-bewoner van een woning voor het uitvoeren van renovatie- of verbouwingswerken.
Het bedrag van deze subsidie is afhankelijk van het soort werken dat wordt uitgevoerd en van de inkomsten- en gezinssituatie van de eigenaar. Voor alleenstaanden met een belastbaar inkomen van minder dan 42.340 euro per jaar of koppels die samen minder dan 59.270 euro verdienen, zijn de hoogste subsidies gereserveerd. En hoe hoger het inkomen, hoe lager de premie, maar een inkomenslimiet op de renovatiepremies is er niet.
Minister Depraetere wil dit systeem nu veranderen door de subsidie niet enkel aan een inkomenstoets te koppelen, maar ook aan een vermogenstoets.
Op social media en vanuit politieke hoek kwam er behoorlijk wat kritiek op dit voorstel. Zo werd onder meer gesteld dat dit voorstel de facto de oprichting van een vermogenskadaster inhoudt. Daarnaast werd ook gesteld dat iedereen, arm en rijk, van een gelijke overheidssubsidiëring zou moeten kunnen genieten.
In zekere zin is deze kritiek bedenkelijk. Iedereen zou los van elke politieke overtuiging toch stilaan moeten beseffen dat de overheid, in de huidige budgettaire toestand, de vinger op de knip moet houden en moet saneren en hervormen. Een standstill is niet langer een optie en dit impliceert dat ook het subsidiebeleid van de overheid onder de loupe moet worden gehouden. Het meest recente voorbeeld - van hoe het vooral niet moet - is de Vlaamse aankooppremie van 5.000 euro voor de aankoop van een elektrisch voertuig, die behoudens de aankoopprijs van het voertuig, verder aan geen enkele voorwaarde was onderworpen.
In totaal hebben 1.590 mensen deze premie ontvangen, hetgeen de Vlaamse belastingbetaler 70 miljoen euro heeft gekost, een veelvoud van het door de politiek vooropgestelde budget van 26 miljoen euro.
De eerste vraag die we ons dan ook moeten stellen, is de vraag of (fiscale) overheidssubsidiëring überhaupt wel zinvol is? Veel van dergelijke overheidssteun is voor diegenen die daarvan gebruik kunnen maken zeker “meegenomen”, maar is het ook zinvol voor de maatschappij:
Moet de federale overheid wel een belastingvermindering toekennen aan mensen die huispersoneel in dient hebben?
• Moet de federale overheid wel een belastingvermindering toekennen voor het plaatsen van een laadpaal bij mensen thuis?
• Moet de Vlaamse overheid via de KMO-portefeuille de kostprijs van een opleiding voor ondernemers wel subsidiëren, in de wetenschap dat deze kostprijs reeds 100% fiscaal aftrekbaar is?
• Moet de Vlaamse Overheid de kostprijs van de externe begeleiding om de cybersecurity te verbeteren van ondernemingen wel gaan subsidiëren in de wetenschap dat deze kostprijs reeds 100% fiscaal aftrekbaar is?
• Moet de Vlaamse Overheid de deelname van een onderneming aan een buitenlandse beurs gaan wel subsidiëren, in de wetenschap dat deze kostprijs reeds 100% fiscaal aftrekbaar is.
• Moet de Stad Brugge wel 500 euro subsidie toekennen voor het toekennen van een “semi-publieke laadpaal”?
• Moet de Stad Gent wel tot 30.000 euro “feestsubsidie” toekennen voor feestelijke
Ik kan hier nog een tijdje doorgaan met deze lijst. Maar de vraag is en blijft, of een dergelijke overheidsbevoordeling wel nut heeft, temeer de federale overheid, de Vlaamse Overheid, de Stad Gent grote budgettaire tekorten hebben?
En als (fiscale) overheidssubsidiëring al zinvol is, moet deze overheidssubsidiëring dan niet enkel worden voorbehouden voor de mensen en bedrijven die dit echt nodig hebben?
Met andere woorden moet (fiscale) overheidssubsidiëring niet per definitie gekoppeld worden aan draagkracht en moet iedereen per definitie wel recht hebben op dezelfde subsidiëring? Dit is een budgettaire maar ook een morele bedenking.
Het is evident dat wie in aanmerking wil komen voor een sociale (huur)woning geen andere onroerende goederen, in binnen- of buitenland, mag bezitten. Het is eveneens evident dat men geen aanspraak meer kan maken op sociale tegemoetkomingen en tarieven, wanneer men een bepaald inkomstenniveau overstijgt. Maar is het niet evenzeer evident dat wie boven bepaalde inkomens- of vermogensgrenzen zit geen recht meer moet hebben op een aankooppremie voor een elektrische wagen of een verbouwpremie?
Hetzelfde geldt voor ondernemingen. Dat een bedrijf in moeilijkheden door de overheid wordt ondersteund, of dat aan een start-up een innovatieve starterssteun wordt toegekend, daar kan men bezwaarlijk tegen zijn. Maar moet een bloeiend en winstgevend bedrijf naast de bestaande fiscale aftrekbaarheid, ook nog eens via de KMO portefeuille tot 7.500 euro subsidie krijgen voor opleidingen en bedrijfsadvies? Vanuit de filosofie dat omzichtig met belastinggeld moet worden omgesprongen lijkt mij dat geen vanzelfsprekendheid.
Het koppelen van overheidssubsidiëring aan draagkracht is imho een gezonde budgettaire politiek. Wie onroerend goed bezit in het buitenland, moet geen sociale woning toebedeeld krijgen. En wie zijn persoonlijk inkomen via een managementvennootschap kunstmatig laag houdt, moet ook niet de hoogste verbouwpremie krijgen of studietoelage krijgen voor zijn of haar kinderen. Dit is niet meer dan het correct omspringen met belastinggeld en het tegengaan van misbruiken.
Heel wat subsidies zijn reeds gebaseerd op draagkracht. Wie bijvoorbeeld een sociale woning wil krijgen moet een inkomens-, middelen- en onroerende eigendoms-toets ondergaan en voor de verbouwpremie en voor studietoelagen geldt een inkomenstoets. Het koppelen van subsidies aan draagkracht lijkt dan ook de enige manier om correct met belastinggeld om te gaan.
Maar vandaag de dag is dat niet het geval. Een inkomenstoets is volledig gebaseerd op de fiscale gegevens in de personenbelasting. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met roerende inkomsten, zoals dividenden en interesten, die na de toepassing van de roerende voorheffing niet meer moeten worden aangegeven en dus fiscaal onzichtbaar zijn. En het louter toepassen van een inkomenstoets houdt dan weer geen rekening met het globale vermogen, hetgeen evenzeer een belangrijke factor is om te bepalen wie recht moet krijgen op overheidssteun.
Het argument dat het subsidiebeleid niet mag leiden tot een vermogenskadaster kan imho niet overtuigen. De (fiscale) overheid bezit nu al reeds alle informatie over arbeidsinkomsten, Belgisch onroerend goed, buitenlandse bankrekeningen, inkomsten uit digitale platformen en binnenkort crypto-platformen. Met andere woorden er is de facto reeds een vermogenskadaster, zij het onvolledig. Het is enkel een kwestie van tijd vooraleer dit wel volledig zal zijn.
In moeilijke budgettaire tijden, zoals we die vandaag kennen, waar op de overheidsuitgaven moet bespaard worden, moeten we imho durven saneren in de overheidssubsidies en de tering naar de nering zetten.
Of zoals de voormalige Amerikaanse Minister van Defensie Stafchef van het Witte Huis, Donald Rumsfeld, het zo treffend stelde: “Treat each federal dollar as if it was hard earned. It was…, by a taxpayer.”