Waarom verandert Box 3? Sinds 2001 kent de Nederlandse belastingheffing op inkomen uit sparen en beleggen (Box 3) een forfaitair karakter. Dit betekent dat u belasting betaalt over een fictief rendement, ongeacht wat u daadwerkelijk met uw vermogen heeft verdiend. Een belangrijk punt van kritiek bij deze belastingtechniek was dat belastingplichtigen in bepaalde gevallen belasting moesten betalen over een inkomen dat ze in werkelijkheid niet hadden genoten. Omgekeerd betaalden succesvolle beleggers met een hoog rendement relatief weinig belasting.
De druk voor een wetswijziging nam toe met de arresten van de Hoge Raad. Het "Kerstarrest" van 24 december 2021 en daaropvolgende arresten in juni 2024 oordeelden dat het forfaitaire Box 3-stelsel in strijd is met het eigendomsrecht en discriminatieverbod van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in gevallen waarin het werkelijk behaalde rendement lager was dan het forfaitair berekende rendement.
Als directe reactie hierop werd de Wet tegenbewijsregeling Box 3 ingevoerd*, waardoor belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan het forfaitaire rendement dit kunnen aantonen om zo alleen belasting over hun werkelijke rendement te betalen. De hierin opgenomen tegenbewijsregeling zal gelden in de tussenliggende jaren en dient als een tijdelijke oplossing totdat de Wet werkelijk rendement Box 3 in werking treedt. Het formulier "Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR)" wordt hiervoor beschikbaar gesteld.
De kern van het nieuwe wetsvoorstel is de invoering van een belastingheffing op basis van het werkelijk rendement in Box 3, met 1 januari 2028 als beoogde datum van inwerkingtreding. Dit gebeurt als hoofdregel via een vermogensaanwasbelasting, wat inhoudt dat alle voordelen die u met uw bezittingen en schulden in Box 3 behaalt, in de heffing worden betrokken. Dit omvat zowel reguliere voordelen zoals rente op spaargeld, huurinkomsten uit verhuurd vastgoed en dividenden, als positieve of negatieve waardeveranderingen van uw vermogensbestanddelen, ongeacht of deze gerealiseerd zijn. Kosten die gemaakt worden om dit inkomen te verwerven, te innen of te behouden, zijn in principe aftrekbaar.
Hoewel de vermogensaanwasbelasting de hoofdregel is, geldt voor twee specifieke categorieën een vermogenswinstbelasting:
Onroerende zaken: de waardeontwikkeling van bijvoorbeeld uw vakantiewoning of beleggingspanden wordt pas belast op het moment van realisatie, zoals bij verkoop. Dit is gekozen om liquiditeitsproblemen te voorkomen, aangezien onroerend goed niet eenvoudig te gelde te maken is om jaarlijks belasting over ongerealiseerde waardestijgingen te betalen. De directe inkomsten (huur) blijven echter wel jaarlijks belast. Voor niet-verhuurde onroerende zaken geldt een forfaitaire vastgoedbijtelling van 3,35% van de WOZ-waarde (i.e. de geschatte marktwaarde van een onroerend goed) als voordeel van eigen gebruik.
Aandelen in startende ondernemingen (ten belope van minder dan 5%): ook hier vindt belasting pas plaats bij verkoop. Dit is bedoeld om investeringen in startups niet te ontmoedigen, aangezien deze vaak een sterke groei doormaken en investeerders anders jaarlijks belasting zouden moeten betalen over ongerealiseerde winsten in niet-liquide belangen. Een startende onderneming wordt daarbij gedefinieerd als een BV of NV die niet langer dan vijf jaar geleden is opgericht, een jaaromzet heeft van maximaal € 30 miljoen en financieel onafhankelijk is.
Het nieuwe stelsel lijkt juridisch goed onderbouwd en probeert de werkelijkheid zoveel mogelijk te benaderen. De Nederlandse Belastingdienst bereidt zich voor op een ingangsdatum van 1 januari 2028, mits het wetsvoorstel tijdig wordt aangenomen door de Tweede Kamer (uiterlijk 15 maart 2026). Tot die tijd biedt de reeds aangenomen Wet tegenbewijsregeling Box 3 een tijdelijke oplossing waarbij belastingplichtigen, die kunnen aantonen een lager werkelijk rendement te hebben behaald, enkel daarover belasting verschuldigd zijn.
Wij volgen de ontwikkelingen uiteraard verder op de voet en zullen u informeren over eventuele updates. De val van het kabinet kan uiteraard een invloed hebben op de timing van de behandeling van dit wetsvoorstel, maar de noodzaak tot aanpassing van Box 3 blijft groot.
Heeft u vragen over de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel voor uw specifieke vermogenssituatie of heeft u hulp nodig bij het aantonen van uw werkelijk rendement in het kader van de tegenbewijsregeling? Neem dan gerust contact met ons op voor een persoonlijk advies.
*Dit wetsvoorstel werd inmiddels aangenomen door de Tweede Kamer op 12 juni 2025 en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 voor bepaalde artikelen, en zelfs tot 1 januari 2017 voor andere.