De belasting op beursoperaties (TOB), die van toepassing is op financiële transacties in België, geldt ook voor staatsobligaties, tenzij een specifieke vrijstelling van toepassing is.
Een nieuwe administratieve circulaire verduidelijkt de regels met betrekking tot deze vrijstellingen, met name voor obligaties uitgegeven door andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER). Hier is een uitleg van de ontwikkelingen en hun implicaties.
De TOB is van toepassing op de aankoop en verkoop van obligaties tegen een tarief van 0,12 %. Artikel 126 van het Wetboek van diverse rechten en belastingen (CDTD) voorziet echter in een vrijstelling voor:
Ondanks deze uitbreiding hebben Belgische banken vaak geweigerd de vrijstelling toe te passen voor obligaties van andere lidstaten, met het argument dat er onduidelijkheid bestond over de definitie van "vergelijkbare obligaties". Dit heeft Belgische investeerders benadeeld en vragen opgeworpen over de naleving van de vrijheid van kapitaalverkeer binnen de Europese Unie.
In het licht van deze situatie heeft de belastingadministratie een circulaire gepubliceerd die de kenmerken detailleert die het mogelijk maken om obligaties van andere EER-lidstaten als "vergelijkbaar" met Belgische lineaire obligaties te kwalificeren.
Volgens een artikel van Philippe Galloy in L’Echo is Febelfin, de federatie van de Belgische financiële sector, bezig deze circulaire te onderzoeken om de uitvoering ervan door de banken te vergemakkelijken. Deze verduidelijking zou financiële instellingen moeten aanmoedigen om de vrijstelling toe te passen, waardoor een fiscaal voordeel voor de betrokken investeerders ontstaat.
Obligaties uitgegeven door derde staten (buiten de EER) blijven onderworpen aan de TOB tegen een tarief van 0,12 %. Deze obligaties komen niet in aanmerking voor de vrijstelling zoals voorzien in artikel 126 van het CDTD, zelfs als ze vergelijkbaar zijn met Belgische lineaire obligaties.
Deze situatie roept vragen op over de vrijheid van kapitaalverkeer die ook van toepassing is op derde staten. Er is echter een uitzondering voorzien in het kader van de standstill-clausule (artikel 64 van het VWEU). Volgens deze clausule kan een beperking die vóór 31 december 1993 bestond, in stand worden gehouden als deze van kracht is gebleven.de manière ininterrompue. Of, de vrijstelling voor staatsobligaties werd geïntroduceerd in 1991 en is sindsdien gehandhaafd.
De onderwerping van de obligaties van derde staten aan de TOB lijkt dus in overeenstemming te zijn met het Europese recht, ook al beperkt het de concurrentiekracht van deze financiële instrumenten in vergelijking met die welke binnen de EER zijn uitgegeven.
De nieuwe administratieve circulaire biedt een welkome verduidelijking voor Belgische investeerders met betrekking tot de obligaties van EER-lidstaten. Aan de andere kant blijven de obligaties van derde staten onderhevig aan belasting, een situatie die juridisch gerechtvaardigd blijft maar economisch minder gunstig is. Deze ontwikkelingen tonen aan dat, zelfs binnen een dicht wettelijk kader, betere communicatie tussen de administratie en de financiële actoren kan bijdragen aan het verminderen van de onzekerheid en het aanmoedigen van grensoverschrijdende investeringen.