• FR
  • NL
  • EN

Circulaire 2025/C/39 betreffende goedgekeurde en aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane

De Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen publiceerde op 18/06/2025 de Circulaire 2025/C/39 betreffende goedgekeurde en aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane.

Deze circulaire vervangt circulaire 2019/C/12.


Inhoudstafel

1. Inleiding

2. Wettelijke en administratieve bepalingen

2.1. Regelgeving van de Europese Unie

2.2. Nationale wettelijke bepalingen

2.3. Andere bronnen

3. Definities en afkortingen

3.1. Definities

3.2. Afkortingen

4. Aanbrengen van goederen bij de douane

4.1. Verplichting tot aanbrengen van goederen bij de douane

4.1.1. Wettelijke bepalingen

4.1.2. Administratieve commentaar

4.2. Aanbrengen bij de douane van in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen

4.2.1. Wettelijke bepalingen

4.2.2. Administratieve commentaar

5. Goedgekeurde plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane

5.1. Algemeen

5.1.1. Wettelijke bepalingen

5.1.2. Administratieve commentaar

5.2. Aanbrengen van goederen bij de douane op een goedgekeurde plaats in het kader van de vereenvoudiging van douanevervoer

5.2.1. Wettelijke bepalingen

5.2.2. Administratieve commentaar

5.3. Voorwaarden voor de afgifte van een vergunning goedgekeurde plaats voor het aanbrengen bij de douane van goederen die in het DGU zijn binnengebracht

5.3.1. Wettelijke bepalingen

5.3.2. Administratieve commentaar

5.4. Modaliteiten voor het aanvragen, de afgifte en het beheer van de vergunning goedgekeurde plaats

5.4.1. Wettelijke bepaling

5.4.2. Administratieve commentaar

5.5. Zekerheidsstelling voor een goedgekeurde plaats

5.5.1. Wettelijke bepalingen

5.5.2. Administratieve commentaar

6. Aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane

6.1. Wettelijke bepalingen

6.2. Administratieve commentaar

7. Slotbepalingen

BIJLAGEN
Bijlage I: Definities

Bijlage II: Wettelijke bepalingen

Bijlage III: Codes voor het gegevenselement 16 15 045 000 (Plaats van de goederen – soort plaats)

Bijlage IV: Verbintenis

1. Inleiding

Als algemene regel geldt dat goederen die het douanegebied van de Unie (DGU) zijn binnengebracht of die het DGU verlaten, en/of wanneer een douaneaangifte voor de goederen is opgesteld, moeten worden aangebracht bij de douane.

Het aanbrengen van goederen bij de douane houdt in dat de douaneautoriteiten ervan op de hoogte worden gebracht dat de goederen bij het bevoegde douanekantoor of op een andere, door de douaneautoriteiten goedgekeurde of aangewezen plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole.

Het Douanewetboek van de Unie voorziet immers in de mogelijkheid om goederen op een andere plaats dan het bevoegde douanekantoor bij de douane aan te brengen: enerzijds kan het aanbrengen bij de douane gebeuren op een specifiek door de douaneautoriteiten aangewezen plaats als die aangewezen plaats geschikter blijkt te zijn dan het bevoegde douanekantoor; anderzijds kan dit gebeuren op een goedgekeurde plaats waarvoor de douaneautoriteiten op verzoek van een marktdeelnemer vooraf een nationale vergunning hebben afgegeven.

Het doel van deze circulaire is uit te leggen wat het aanbrengen bij de douane op een door de douane aangewezen of goedgekeurde plaats inhoudt en wat de vereisten hiervoor zijn. Hoewel er kort naar wordt verwezen, komt de tijdelijke opslag hierin niet uitgebreid aan bod. Dat onderwerp wordt behandeld in een andere circulaire[1].

In deze circulaire is geen sprake meer van het aanbieden van goederen op een goedgekeurde laadplaats (GLP) of op een laad- en losplaats (GLLP) maar van goedgekeurde plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane, om met de in het DWU vastgestelde bepalingen en gebruikte terminologie overeen te komen. In het DWU wordt er inderdaad bepaald dat een douanekantoor, een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats een plaats voorzien wordt voor het aanbrengen van goederen bij de douane en niet voor de lading of lossing van die goederen.

2. Wettelijke en administratieve bepalingen

De tekst van de in de hoofdstukken 4 tot en met 6 verwezen wettelijke bepalingen zijn integraal opgenomen in bijlage 2 van deze circulaire.

2.1. Regelgeving van de Europese Unie

- Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 09.10.2013 tot vaststelling van het Douanewetboek van de Unie (DWU)

- Verordening (EU) nr. 2015/2446 (DWU DA) van de Commissie van 28.07.2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie

- Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 (DWU IA) van de Commissie van 24.11.2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

2.2. Nationale wettelijke bepalingen


Algemene wet van 18.07.1977 inzake douane en accijnzen (AWDA)


2.3. Andere bronnen

- Leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie - 5e revisie (‘Guidance document on Customs Formalities on Entry and Import into the European Union – Revision 5’) [Ref. Ares(2023)7300182 - 26.10.2023]

Deze leidraad is niet wettelijk bindend en dient alleen ter informatie. Hij heeft tot doel de correcte en uniforme toepassing van de douanewetgeving door de lidstaten te vergemakkelijken en de naleving van de douanewetgeving door de marktdeelnemers te verbeteren.

- Leidraad ‘EUCDM guidance document (EU customs data model) (Doc. DIH 16/003 FINAL EN - TAXUD A3( 2016)2696117) van 06.10.2016:

https://taxation-customs.ec.europa.eu/system/files/2021-01/eucdm_guidance_document_en.pdf

Deze leidraden zijn niet wettelijk bindend en dient alleen ter informatie. Ze hebben tot doel de correcte en uniforme toepassing van de douanewetgeving door de lidstaten te vergemakkelijken en de naleving van de douanewetgeving door de marktdeelnemers te verbeteren.

- Toelichting voor het aanbrengen van goederen bij de douane (kennisgeving van aanbrengen) (gegevensset G3):

https://financien.belgium.be/sites/default/files/Customs/Ondernemingen/Douane/aangiften-kennisgeving-douanestatus/toelichting/Toelichting%20gegevensset%20G3.pdf

Deze toelichting is niet wettelijk bindend en heeft enkel een verklarende waarde binnen de nationale context.

3. Definities en afkortingen

3.1. Definities

De definities uit de douanewetgeving van de Unie die nuttig zijn voor de juiste interpretatie van deze circulaire, zijn opgenomen in bijlage 1 van deze circulaire.

3.2. Afkortingen

- DWU: Douanewetboek van de Unie - Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 09.10.2013

- DWU DA: Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/2446 van de Commissie van 28.07.2015

- DWU IA: Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2447 van de Commissie van 24.11.2015

- AWDA: algemene wet inzake douane en accijnzen van 18.07.1977

- RTO: ruimte voor tijdelijke opslag

- DGU: douanegebied van de Unie

- AAD&A: Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen

4. Aanbrengen van goederen bij de douane

4.1. Verplichting tot aanbrengen van goederen bij de douane

4.1.1. Wettelijke bepalingen

4.1.2. Administratieve commentaar

1. Zoals bepaald in artikel 5, onder 33), DWU, heeft het aanbrengen bij de douane tot doel de douane in te lichten over de aankomst van de goederen op het bevoegde douanekantoor of, als dat niet zo is, op een andere door de douane aangewezen of goedgekeurde plaats, en over hun beschikbaarheid voor douanecontrole.

In overeenkomst met artikel 190, DWU IA, kunnen de douaneautoriteiten het gebruik van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden in het kader van het aanbrengen van goederen bij de douane toestaan.

2. Het aanbrengen van goederen bij de douane is in verschillende omstandigheden vereist:

- in principe onmiddellijk na het binnenbrengen van goederen in het DGU, zoals bepaald in artikel 139, DWU;

- met het oog op de aanvaarding van een douaneaangifte, overeenkomstig artikel 172, lid 1, DWU;

- bij het uitgaan wanneer de goederen het DGU verlaten, zoals bepaald in artikel 267, DWU;

- in andere specifieke omstandigheden, zoals bepaald in de douanewetgeving.

In al dergelijke gevallen kunnen de goederen worden aangebracht op een goedgekeurde of aangewezen plaats als dit niet gebeurt op het bevoegde douanekantoor.

Aangezien het aanbrengen bij de douane van goederen die in het DGU worden binnengebracht, uitgebreid wordt geregeld in de douanewetgeving en in principe de tijdelijke opslag van deze goederen betreft, wordt dit geval van aanbrengen bij de douane dieper uitgewerkt in punt 4.2. van deze circulaire.

3. Goederen die op het moment van binnenbrengen in het DGU al onder een regeling douanevervoer zijn geplaatst, moeten eveneens worden aangebracht bij de douane bij het kantoor van doorgang, overeenkomstig artikel 304, lid 1, DWU IA.

Bijvoorbeeld goederen die in het Verenigd Koninkrijk onder de regeling gemeenschappelijk douanevervoer zijn geplaatst en bestemd zijn voor een binnenlands kantoor in België, moeten bij de douane worden aangebracht bij het douanekantoor van eerste binnenkomst, dat ook het douanekantoor van doorgang is, door het verzenden van het IE118-bericht in het NCTS-systeem.

4. Volgens artikel 267, DWU, moeten goederen die het DGU verlaten ook bij het uitgaan bij de douane worden aangebracht. Die verplichting geldt ook voor goederen waarvoor een douaneaangifte ten uitvoer is ingediend bij een ander kantoor van uitvoer dan het kantoor van uitgang. In dat geval moeten de goederen bij de douane worden aangebracht bij het douanekantoor van uitvoer (of op de door de douane aangewezen of goedgekeurde plaats) voor aanvaarding van de aangifte ten uitvoer, overeenkomstig artikel 172, DWU, en ook bij het douanekantoor van uitgang, zoals bepaald in artikel 267, DWU.

5. Wanneer voor niet-Uniegoederen een aangifte tot wederuitvoer wordt gedaan, moeten deze ook bij de douane worden aangebracht, ook al is de wederuitvoer geen douaneregeling. Aangezien het om een douaneaangifte gaat, is artikel 172, lid 1, DWU immers ook van toepassing op goederen waarvoor een aangifte tot wederuitvoer is gedaan, overeenkomstig artikel 270, lid 2, DWU.

6. Goederen die eerder onder een bijzondere douaneregeling zijn geplaatst, worden niet vrijgesteld van het aanbrengen bij de douane op het bevoegde douanekantoor of op een goedgekeurde of aangewezen plaats wanneer zij het voorwerp zijn van een douaneaangifte tot plaatsing onder een nieuwe douaneregeling ter aanzuivering van een eerdere bijzondere douaneregeling.

7. Behalve in de gevallen waarin de goederen op deze alternatieve plaatsen mogen worden aangebracht bij de douane, is er één geval waarin dat niet is toegestaan. Goederen die onder de regeling tijdelijke invoer zijn geplaatst en voor wederuitvoer zijn aangegeven, kunnen namelijk niet bij de douane worden aangebracht op een door de douane goedgekeurde of aangewezen plaats, aangezien de houder van een vergunning voor tijdelijke invoer geen douaneadministratie hoeft bij te houden.

8. De soort plaats waar de goederen bij de douane worden aangebracht, wordt in principe meegedeeld in de kennisgeving voor het aanbrengen bij de douane of in de douaneaangifte, door middel van een code die wordt aangegeven voor het gegevenselement 16 15 045 000 (Plaats van de goederen - Soort plaats), zoals voorzien in bijlage B bij de DWU IA.

Hoewel de leidraad voor de herziene versie van bijlage B van de DWU DA nog niet officieel is gepubliceerd, bevat de leidraad ‘EUCDM guidance document’[2] aanvullende informatie voor elk van deze codes. Meer informatie over de codes die voor dit gegevenselement moeten worden gebruikt, kan worden gevonden in bijlage 3 bij deze circulaire.

4.2. Aanbrengen bij de douane van in het douanegebied van de Unie binnengebrachte goederen

4.2.1. Wettelijke bepalingen

4.2.2. Administratieve commentaar

9. De algemene regel is, overeenkomstig artikel 139, lid 1, DWU, en artikel 70/7, AWDA, dat alle goederen die in het DGU zijn binnengebracht, bij de douane moeten worden aangebracht hetzij op het bevoegde douanekantoor hetzij op een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats.

In het geval van goederen die in het DGU worden binnengebracht en bij de douane worden aangebracht, wordt een kennisgeving van aanbrengen naar de bevoegde autoriteiten gestuurd. De kennisgeving van aanbrengen bevat de gegevens die vermeld staan ​​in kolom G3 van de tabel met de vereiste gegevensset van Titel I, Hoofdstuk 3, Sectie 10 en Titel II van Bijlage B van de DWU DA (zie toelichting voor het aanbrengen van goederen bij de douane (dataset G3)), waaronder met name de gegevenselementen met betrekking tot de plaats en het soort plaats waar de goederen bij de douane worden aangebracht[3].

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 182, lid 3, DWU kan de douane afzien van de verplichting om de goederen aan te brengen in het kader van de inschrijving in de administratie van de aangever (EIDR); in dit geval is de gegevensset C2 of I2 van toepassing voor de kennisgeving van aanbrengen in het kader van EIDR.

10. De goederen die bij de douane moeten worden aangebracht, worden door de persoon die ze in het DGU binnenbrengt, onverwijld, in voorkomend geval via de door de douaneautoriteiten aangegeven route en op de door hen vastgestelde wijze, naar het bevoegde douanekantoor of de door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats gebracht overeenkomstig artikel 135, lid 1, DWU.

11. Overeenkomstig artikel 139, leden 1 en 3, DWU, zijn de volgende personen bevoegd om goederen die in het DGU zijn binnengebracht, bij de douane aan te brengen op het bevoegde douanekantoor of op een aangewezen of goedgekeurde plaats:

- de persoon die de goederen in het DGU heeft binnengebracht,

- de persoon in wiens naam of voor wiens rekening degene handelt die de goederen in het DGU heeft binnengebracht,

- de persoon die aansprakelijk is voor het vervoer van de goederen na het binnenbrengen in het DGU,

- eenieder die de goederen onmiddellijk onder een douaneregeling plaatst, of

- de houder van een vergunning voor het beheer van een opslagruimte of eenieder

die activiteiten uitoefent in een vrije zone.

Er wordt niet specifiek geëist dat de persoon die bevoegd is om de goederen bij de douane aan te brengen, houder is van de vergunning voor de goedgekeurde plaats; met andere woorden, deze persoon mag goederen bij de douane aanbrengen op een goedgekeurde plaats waarvoor hij/zij niet de vergunninghouder is (voor meer details zie § 27 van deze circulaire).

12. De goederen die in het DGU worden binnengebracht en naar een goedgekeurde of aangewezen plaats worden vervoerd met het oog op het aanbrengen bij de douane, mogen niet worden weggevoerd zonder voorafgaande toestemming van de douaneautoriteiten. Met andere woorden, zodra de douane in kennis is gesteld van de aankomst van de goederen op de goedgekeurde of aangewezen plaats, mogen de goederen niet worden verplaatst zonder toestemming van de douane.

Artikel 70/19, § 2, AWDA, bepaalt inderdaad dat de goederen, zolang ze niet zijn vrijgegeven, niet mogen worden verplaatst van de goedgekeurde of aangewezen plaats, noch enige behandeling mogen ondergaan zonder toestemming van de douane.

13. Artikel 63 van de AWDA stelt bovendien vast dat de goederen die in het DGU zijn binnengebracht en bij de douane zijn aangebracht, enkel mogen worden gelost op het bevoegde douanekantoor of op een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats.

Op deze plaatsen mogen de goederen alleen worden gelost of overgeladen van hun vervoermiddel met toestemming van de douane.

14. Zoals bepaald in de artikelen 144 en 145, DWU, worden de niet-Uniegoederen die in het DGU worden binnengebracht, in tijdelijke opslag geplaatst – wat inhoudt dat ze gedekt moeten zijn door een aangifte tot tijdelijke opslag[4] – op het moment dat ze bij de douane worden aangebracht.

15. Artikel 115, DWU DA, bepaalt de twee aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij de goedkeuring van een door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats in het kader van het aanbrengen bij de douane van niet-Uniegoederen die in het DGU worden binnengebracht: het aanbrengen bij de douane en de tijdelijke opslag, die respectievelijk in de leden 1 en 2 van datzelfde artikel worden behandeld.

Enerzijds is een goedgekeurde plaats een plaats waar goederen onmiddellijk na binnenkomst in het DGU bij de douane kunnen worden aangebracht, ongeacht hun douanestatus.

Anderzijds, wanneer niet-Uniegoederen in het DGU zijn binnengebracht en op een goedgekeurde plaats bij de douane zijn aangebracht, worden ze op deze goedgekeurde plaats in tijdelijke opslag geplaatst vanaf het moment dat ze bij de douane worden aangebracht (artikel 144, DWU).

16. Niet-Uniegoederen die in het DGU zijn binnengebracht en op een goedgekeurde of aangewezen plaats bij de douane zijn aangebracht, kunnen in tijdelijke opslag blijven in een RTO of, indien gerechtvaardigd, op een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats, overeenkomstig artikel 147, DWU.

Artikel 147, lid 3, DWU bepaalt dat de persoon die de goederen opslaat op een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats, ervoor moet zorgen dat de goederen in tijdelijke opslag niet aan het douanetoezicht worden onttrokken en dat de verplichtingen die voortvloeien uit het plaatsen van goederen in tijdelijke opslag worden nagekomen.

17. Zodra ze naar de aangewezen of goedgekeurde plaats zijn vervoerd, mogen de goederen die in het DGU zijn binnengebracht en bij de douane worden aangebracht, enkel uit het vervoermiddel worden gelost of overgeladen wanneer toestemming hiertoe is gegeven door de douaneautoriteiten, zodat deze de nodige selecties en controles kunnen verrichten.

Goederen mogen alleen onmiddellijk (geheel of gedeeltelijk) op die plaats worden gelost in geval van een dreigend gevaar dat dit lossen noodzakelijk maakt, mits de douaneautoriteiten daarvan onmiddellijk op de hoogte zijn gesteld.

Zoals bepaald in artikel 63, AWDA, kunnen de douaneautoriteiten te allen tijde eisen dat goederen worden gelost of uitgepakt om de goederen en het vervoermiddel te controleren of monsters te nemen.

18. Goederen die (onmiddellijk na het binnenbrengen in het DGU) bij de douane worden aangebracht op een door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats, kunnen daar aan douanecontroles worden onderworpen, zoals bepaald in artikel 5, onder 33, en artikel 134, DWU.

19. Goederen die op een goedgekeurde plaats bij de douane worden aangebracht, kunnen door de douaneautoriteiten worden gecontroleerd op elk moment tijdens de uren die in de vergunning goedgekeurde plaats zijn vermeld.

In principe komen deze uren overeen met de officiële openingstijden van het bevoegde douanekantoor (vastgesteld overeenkomstig artikel 159, DWU) waaronder de goedgekeurde plaats ressorteert. Als de vergunning voorziet in langere openingstijden dan die van het bevoegde douanekantoor, moet de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de activiteiten die onder dekking van deze vergunning worden uitgevoerd, worden overgenomen door een andere douanedienst waarvan de openingstijden deze langere openingstijden dekken.

Marktdeelnemers die douanevervoer wensen uit te voeren buiten de werktijden van het bevoegde douanekantoor moeten houder zijn van een vergunning toegelaten afzender of toegelaten geadresseerde (artikel 306, DWU IA). De uitgebreide uren opgenomen in de vergunning kan enkel worden toegestaan ​​indien het toezicht op hun activiteiten kan worden verzekerd door een douanedienst waarvan de openingstijden deze langere openingstijden dekken.

De uitgebreide uren opgenomen in de vergunning kan enkel worden toegestaan ​​indien het toezicht op hun activiteiten kan worden gewaarborgd door een andere douanedienst waarvan de openingstijden deze verlengde openingstijden dekken.

5. Goedgekeurde plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane

5.1. Algemeen

5.1.1. Wettelijke bepalingen

5.1.2. Administratieve commentaar

20. Een door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats is een andere plaats dan het bevoegde douanekantoor of een aangewezen plaats waar goederen die in het DGU zijn binnengebracht of waarvoor een douaneaangifte is opgesteld, bij de douane kunnen worden aangebracht.

Voor die plaats is een vergunning nodig die wordt afgegeven door de douaneautoriteiten en die moet voldoen aan de vereisten van artikel 148, leden 2 en 3, DWU, en artikel 117, DWU DA.

21. Wanneer niet-Uniegoederen bij de douane worden aangebracht - onmiddellijk nadat ze in het DGU zijn binnengebracht - op een goedgekeurde plaats, moeten ze uiterlijk binnen de onderstaande termijn onder een douaneregeling worden geplaatst of worden wederuitgevoerd:

- 3 dagen na aanbrenging bij de douane;

- 6 dagen na aanbrenging bij de douane indien aangebracht bij een toegelaten geadresseerde.

Gedurende deze termijnen blijven niet-Uniegoederen in tijdelijke opslag op de goedgekeurde plaats.

De termijnen voor tijdelijke opslag die specifiek betrekking hebben op goedgekeurde plaatsen (3 of 6 dagen) zijn dus korter dan de termijn van 90 dagen die in artikel 149, DWU, is bepaald voor niet-Uniegoederen die zich in tijdelijke opslag bevinden in ruimten voor tijdelijke opslag of op door de douaneautoriteiten aangewezen plaatsen.

5.2. Aanbrengen van goederen bij de douane op een goedgekeurde plaats in het kader van de vereenvoudiging van douanevervoer

5.2.1. Wettelijke bepalingen

5.2.2. Administratieve commentaar

22. Een marktdeelnemer die elders dan bij een douanekantoor wil starten met een Uniedouanevervoer, moet altijd beschikken over een vergunning toegelaten afzender, overeenkomstig artikel 233, lid 4, onder a), DWU.

Wanneer deze toegelaten afzender niet-Uniegoederen onder de regeling extern Uniedouanevervoer plaatst, moet hij naast deze vergunning gebruikmaken van een vergunning voor het beheer van een RTO of goedgekeurde plaats (indien de goederen in tijdelijke opslag zijn), of een vergunning douane-entrepot voor diezelfde plaats. Zoals aangegeven op pagina 37 van de leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie hebben de vergunning goedgekeurde plaats en de vergunning toegelaten geadresseerde elk hun eigen specifieke wettelijke bepalingen, hoewel ze op dezelfde plaats betrekking hebben.

23. Uniegoederen kunnen ook op een goedgekeurde plaats bij de douane worden aangebracht, met het oog op de uitvoer ervan naar een land dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer, voordat ze op dezelfde plaats door een toegelaten afzender onder een regeling douanevervoer worden geplaatst.

24. In het kader van de vereenvoudiging van de regeling douanevervoer op de plaats van bestemming, zoals bepaald in artikel 233, lid 4, onder b), DWU, kunnen de goederen bij de douane worden aangebracht op een goedgekeurde plaats die eveneens opgenomen is in een vergunning toegelaten geadresseerde.

Als de houder van een vergunning toegelaten geadresseerde niet-Uniegoederen ontvangt in het kader van extern Uniedouanevervoer, moet hij bovendien voor diezelfde plaats gebruik kunnen maken van een vergunning goedgekeurde plaats of een vergunning voor het beheer van een RTO.

5.3. Voorwaarden voor de afgifte van een vergunning goedgekeurde plaats voor het aanbrengen bij de douane van goederen die in het DGU zijn binnengebracht

5.3.1. Wettelijke bepalingen


5.3.2. Administratieve commentaar

25. De criteria om in aanmerking te komen voor een vergunning goedgekeurde plaats voor het aanbrengen bij de douane van goederen die in het DGU zijn binnengebracht, stemmen overeen met een aantal van de criteria die voor RTO's zijn vastgesteld. Het gaat om de criteria van artikel 148, leden 2 en 3, DWU, en artikel 117, DWU DA.

26. Het bijhouden van een administratie (zoals bepaald in artikel 148, lid 4, DWU, uitsluitend voor RTO's) is niet vereist voor een door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats.

Artikel 115, DWU DA, bepaalt immers dat de voorwaarden voor de goedkeuring van een door de douane goedgekeurde plaats sommige van de voorwaarden zijn die gelden voor het beheer van een RTO, zoals beschreven in de leden 2 en 3 van artikel 148, DWU. Lid 4 van dit artikel, dat betrekking heeft op het bijhouden van een administratie, is daarom niet van toepassing in het kader van de goedkeuring van een plaats door de douane; dit wordt bevestigd in de tabel op pagina 39 van de leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie.

27. Artikel 148, DWU, bepaalt niet dat de houder van de vergunning goedgekeurde plaats de goederen altijd zelf bij de douane moet aanbrengen: ze kunnen op een goedgekeurde plaats bij de douane worden aangebracht door een andere persoon dan de houder van de vergunning goedgekeurde plaats voor die plaats.

Dit punt is niet in tegenspraak met artikel 117, onder c), DWU DA, voor zover de houder van de vergunning goedgekeurde plaats de enige beheerder van deze goedgekeurde plaats is. In de leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie is op blz. 35 bepaald dat deze vereiste bepaalde activiteiten die door derden worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de houder van de betreffende vergunning, evenwel niet uitsluit.

28. Als een persoon een vergunning goedgekeurde plaats aanvraagt voor een plaats waarvan hij noch de eigenaar noch de huurder is, moet hij een machtiging bij zijn aanvraag voegen. Dit document verklaart dat de lasthebber (eigenaar of huurder van de plaats waarop de aanvraag voor de vergunning goedgekeurde plaats betrekking heeft) de lastgever (de aanvrager van de vergunning goedgekeurde plaats) het recht geeft om zijn faciliteiten als goedgekeurde plaats te gebruiken in de vergunning.

29. Een vergunning goedgekeurde plaats is niet vereist als er voor die plaats al een vergunning voor het beheer van een RTO is, overeenkomstig artikel 115, lid 1, laatste lid, DWU DA.

In dit geval is het soort plaats waar de goederen bij de douane worden aangebracht een erkende plaats, geïdentificeerd door middel van code B meegedeeld voor gegevenselement 16 15 045 000 ‘Plaats van goederen - Soort plaats’, zoals bepaald in bijlage B van het DWU IA (voor meer details, zie bijlage 3 van de circulaire).

30. Als er geen RTO is en de niet-Uniegoederen niet binnen de in artikel 115, DWU DA, gestelde en voorgeschreven termijnen voor een douaneregeling kunnen worden aangegeven, is de houder van de vergunning goedgekeurde plaats verplicht de goederen onder de regeling douanevervoer te plaatsen om ze naar een andere plaats te vervoeren, zoals een douane-entrepot of een RTO.

Daarom wordt sterk aanbevolen - hoewel dit bij gebrek aan bindende wettelijke bepalingen niet wettelijk verplicht is - om een douane-entrepot of een RTO, indien dit op naam van een derde partij is toegestaan, te koppelen aan de vergunning goedgekeurde plaats, mits vooraf toestemming is verleend in de vorm van een verbintenis (bijlage 4). In dat geval wordt deze verbintenis bij de aanvraag voor de vergunning goedgekeurde plaats gevoegd, om te voorkomen dat de niet-Uniegoederen op die andere plaats worden geweigerd.

Als de niet-Uniegoederen niet binnen de gestelde termijn onder een douaneregeling (bv. douane-entrepot) of in een RTO worden geplaatst, kan de douane op grond van artikel 198, lid 1, onder a), DWU, alle nodige maatregelen nemen (met inbegrip van verbeurdverklaring en verkoop of vernietiging) om een regeling te treffen voor de goederen waarvoor niet is voldaan aan de in de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen in verband met het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het DGU.

31. Wanneer niet-Uniegoederen onder extern douanevervoer aankomen op een goedgekeurde plaats om te worden aangebracht bij de douane bij een toegelaten geadresseerde, kunnen ze opnieuw onder douanevervoer worden geplaatst als hij een vergunning toegelaten afzender heeft. In dat geval moet de nieuwe aangifte voor douanevervoer voor deze goederen worden ingediend uiterlijk zes dagen nadat ze bij de douane zijn aangebracht.

32. Voor het beheer van een goedgekeurde plaats is een vergunning nodig, die wordt afgegeven door de bevoegde Regionale Component Vergunningen. Die vergunning bevat de openingstijden, de aard van de toegelaten goederen en eventueel de gegevens over de vergunning voor het beheer van de RTO of het douane-entrepot waaraan ze gekoppeld is.

De houder van de vergunning goedgekeurde plaats is verantwoordelijk voor het beheer van een goedgekeurde plaats.

De bevoegde Regionale Component Vergunningen staat in voor de goedkeuring van de plaats die het voorwerp is van de vergunning goedgekeurde plaats nadat uit een plaatsbezoek is gebleken dat de door de Administratie Operaties vastgestelde voorwaarden daadwerkelijk vervuld zijn, in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke bepalingen.

5.4. Modaliteiten voor het aanvragen, de afgifte en het beheer van de vergunning goedgekeurde plaats

5.4.1. Wettelijke bepaling

5.4.2. Administratieve commentaar

33. De bepalingen betreffende het beheer van beschikkingen die worden genomen naar aanleiding van aanvragen, de nietigverklaring van gunstige beschikkingen en de intrekking en wijziging van gunstige beschikkingen worden respectievelijk behandeld in de artikelen 23, 27 en 28, DWU.

Deze bepalingen worden in detail toegelicht in de Circulaire 2022/C/123 betreffende het nemen en het beheer van een beschikking inzake de toepassing van de douanewetgeving.

34. Een voor het aanbrengen bij de douane goedgekeurde plaats is het voorwerp van een beschikking met betrekking tot de toepassing van de douanewetgeving in de zin van artikel 22, DWU.

Noch het DWU, noch de DWU DA en de DWU IA voorzien in een Europees model en bepalen niet welke gegevens vereist zijn voor de aanvraag en de beschikking met betrekking tot een goedgekeurde plaats.

In de leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie is in de tabel op de blz. 39 bepaald dat de vergunning goedgekeurde plaats aangevraagd moet worden op basis van de nationaal vastgestelde bepalingen.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de marktdeelnemers heeft het Departement Processen, Methodes en Trainings van de AAD&A, op basis van de regelgeving in deze circulaire nationale modellen opgesteld voor het aanvraagformulier en voor de vergunning goedgekeurde plaats. Ze worden gebruikt door de Administratie Operaties van de AAD&A.

35. De vergunningen goedgekeurde plaats moeten worden aangevraagd bij de Regionale Component Vergunningen die bevoegd is voor de plaats waar de aanvrager enerzijds zijn belangrijkste douaneboekhouding voert of waar die boekhouding beschikbaar is, en anderzijds waar minstens een deel van de activiteiten die moeten worden gedekt door de betreffende vergunning, worden uitgevoerd.

36. Een nationale vergunning goedgekeurde plaats wordt uiterlijk 120 dagen na aanvaarding van het verzoek om een beschikking aan de aanvrager afgegeven.

37. Zoals reeds vermeld in § 29 van deze circulaire, als de goedgekeurde plaats voor het aanbrengen bij de douane van de in het DGU binnengebrachte goederen de plaats is waar zich een RTO bevindt, is een vergunning goedgekeurde plaats niet nodig (artikel 115, lid 1, DWU DA) en komt de aan te geven plaatscode (UN/LOCODE) overeen met de erkende plaats die vermeld is in de vergunning voor het beheer van de betreffende RTO.

5.5. Zekerheidsstelling voor een goedgekeurde plaats

5.5.1. Wettelijke bepalingen

5.5.2. Administratieve commentaar

38. Het stellen van een zekerheid overeenkomstig artikel 89, DWU, is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan in het kader van een vergunning goedgekeurde plaats zoals bedoeld in artikel 148, lid 2, onder c), DWU.

Artikel 22/4, AWDA, bevestigt deze eis en bepaalt dat de zekerheid wordt gesteld om de inning van invoerrechten, taksen en accijnzen te garanderen ingeval deze opeisbaar worden.

Aangezien invoerrechten opeisbaar zijn, kan een douaneschuld ontstaan als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen uit de douanewetgeving die van toepassing is op het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het DGU, de onttrekking ervan aan het douanetoezicht, de tijdelijke opslag of verwijdering van dergelijke goederen binnen dat douanegebied.

39. Het stellen van een zekerheid is niet vereist in het kader van een vergunning goedgekeurde plaats die uitsluitend wordt gebruikt voor het aanbrengen bij de douane van Uniegoederen die bestemd zijn om het DGU te verlaten, wanneer er geen douaneschuld is ontstaan of kan ontstaan.


6. Aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane

6.1. Wettelijke bepalingen

6.2. Administratieve commentaar

40. Bij gebrek aan een bevoegd douanekantoor of een door de douaneautoriteiten goedgekeurde plaats, kunnen de goederen bij de douane worden aangebracht op een door de douane aangewezen plaats.

41. Er is geen beschikking noch aanvraag voor een beschikking in de zin van artikel 22, DWU, nodig voor het vaststellen van een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats voor het aanbrengen van de goederen.

Een dergelijke plaats kan door de douane worden aangewezen zodat goederen die normaal gezien bij de douane moeten worden aangebracht bij het bevoegde douanekantoor, kunnen worden aangebracht op een aangewezen plaats die de douane geschikter acht om het douanetoezicht te garanderen en door haar of andere bevoegde autoriteiten controles uit te voeren, gelet op de aard van de goederen of met het doel monsters te nemen.

De leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie geeft op pagina 38 als voorbeeld gevaarlijke of diepgevroren niet-Uniegoederen die worden aangeboden op een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats die zij beter aangepast/geschikter achten dan het bevoegde douanekantoor.

42. Afgezien van het feit dat er geen beschikking/vergunning vereist is voor het vaststellen van een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats, bevat de regelgeving geen enkel criterium voor de aanwijzing van een dergelijke plaats; het aanwijzen van een plaats gebeurt naar goeddunken van de douaneautoriteiten.

43. Niet-Uniegoederen die in het DGU zijn binnengebracht, kunnen in tijdelijke opslag worden ondergebracht op een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats voor een maximale duur van 90 dagen, zoals bepaald in artikel 148, DWU; na die periode moeten de goederen onder een douaneregeling worden geplaatst of wederuitgevoerd worden. Er is geen wettelijke bepaling die voorziet in een andere periode dan 90 dagen voor aangewezen plaatsen (in tegenstelling tot de termijnen van 3 of 6 dagen die in artikel 115, lid 1, DWU DA, specifiek vastgesteld zijn voor goedgekeurde plaatsen).

De leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie bevestigt in de tabel op de blz. 39 de maximale duur van 90 dagen voor de tijdelijke opslag op een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats.

44. Het bijhouden van een administratie (zoals bepaald in artikel 148, lid 4, DWU, uitsluitend voor RTO's) is niet vereist voor een door de douaneautoriteiten aangewezen plaats.

De leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie bevestigt in de tabel op de blz. 39 dat er geen administratie moet worden bijgehouden voor een aangewezen plaats.

45. Het stellen van een zekerheid is niet vereist voor een aangewezen plaats bedoeld om goederen die in het DGU zijn binnengebracht, bij de douane aan te brengen. Artikel 148, lid 2, onder c), DWU, met betrekking tot de zekerheidstelling, heeft immers enkel betrekking op RTO's en goedgekeurde plaatsen.

De leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie bevestigt in de tabel op de blz. 39 dat er geen zekerheid moet worden gesteld voor een aangewezen plaats.

46. In de leidraad voor douaneformaliteiten bij binnenbrengen en invoer in de Europese Unie is op de blz. 38 bepaald dat de douaneautoriteiten voor het aanbrengen bij de douane en de tijdelijke opslag van goederen een plaats kunnen aanwijzen waarvoor al een vergunning douane-entrepot is afgegeven. In dit geval is het soort plaats waar de goederen bij de douane worden aangebracht een erkende plaats, geïdentificeerd door middel van code B meegedeeld voor gegevenselement 16 15 045 000 ‘Plaats van goederen - Soort plaats’, zoals bepaald in bijlage B van het DWU IA (voor meer details, zie bijlage 3 van de circulaire).

Hoewel ze zich in tijdelijke opslag bevinden en fysiek opgeslagen zijn in een douane-entrepot, worden ze niet onder de regeling douane-entrepot geplaatst.

Opmerking: aangezien het om een aangewezen plaats gaat, voorzien de wettelijke bepalingen niet in een zekerheidstelling voor de tijdelijke opslag.

47. Bij gebrek aan wettelijke bepalingen die formeel voorschrijven op welk type plaats de voor uitgang uit het DGU aangegeven goederen bij de douane moeten worden aangebracht, kan het aanbrengen bij de douane van tot wederuitvoer aangegeven goederen plaatsvinden op een aangewezen plaats waarvoor reeds een vergunning douane-entrepot of actieve veredeling is afgegeven; in dat geval dient de wederuitvoer tot aanzuivering van een van de twee bovengenoemde bijzondere regelingen.

In deze specifieke omstandigheden wordt geen enkele beschikking voor een aangewezen plaats afgegeven (opmerking: geen enkele wettelijke bepaling voorziet in een beschikking of vergunning voor een aangewezen plaats). De aangewezen plaats voor het aanbrengen bij de douane van tot wederuitvoer aangegeven goederen kan op verzoek van de betrokken marktdeelnemer worden opgenomen in de vergunning douane-entrepot of actieve veredeling.

Er is echter een afzonderlijke vergunning goedgekeurde plaats nodig in het geval van actieve veredeling waarbij systematisch monsters worden genomen bij wederuitvoer.

7. Slotbepalingen


48. Deze circulaire vervangt de Circulaire 2019/C/12 betreffende goedgekeurde en aangewezen plaatsen voor het aanbrengen van goederen bij de douane (OEO/DD 014.484 - D.I. 530.11 - van 01.02.2019), die wordt opgeheven.

Voor de administrateur-generaal van Douane en Accijnzen

De adviseur-generaal,

Jo LEMAIRE

Interne referentie: D.I. 530.11 - OEO/DD021.672

BIJLAGEN

Bijlage I: Definities

1) "douaneautoriteiten" : de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving;

2) "douanewetgeving" : het geheel van wetgeving bestaande uit de volgende elementen

a) het wetboek en de op niveau van de Unie of op nationaal niveau vastgestelde bepalingen ter aanvulling of uitvoering ervan,

b) het gemeenschappelijk douanetarief,

c) de wetgeving betreffende de instelling van een Unieregeling inzake douanevrijstellingen,

d) internationale overeenkomsten houdende douanevoorschriften, voor zover deze van toepassing zijn in de Unie,

e) Verordening (EU) 2022/2399 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) en de bepalingen ter aanvulling of uitvoering daarvan;

3) "douanecontroles" : door de douaneautoriteiten verrichte specifieke handelingen voor het waarborgen van de naleving van de douanewetgeving en andere wetgeving betreffende het binnenbrengen, het uitgaan, de doorvoer, het overbrengen, de opslag en de bijzondere bestemming van goederen die tussen het douanegebied van de Unie en landen of gebieden daarbuiten worden vervoerd, en betreffende de aanwezigheid en het verkeer binnen het douanegebied van de Unie van niet-Uniegoederen en goederen die onder de regeling bijzondere bestemming zijn geplaatst;

5) "marktdeelnemer" : de persoon die zich in het kader van zijn bedrijfsvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving vallen;

8) "douaneformaliteiten" : alle handelingen die door een persoon en door de douaneautoriteiten moeten worden verricht om aan de douanewetgeving te voldoen;

11) "aangifte tot tijdelijke opslag" : de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze kenbaar maakt dat hij goederen in tijdelijke opslag plaatst;

12) "douaneaangifte" : de handeling waarbij een persoon in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt om goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen, in voorkomend geval met opgave van eventuele specifieke procedures die moeten worden toegepast;

15) "aangever" : de persoon die in eigen naam een douaneaangifte, een aangifte tot tijdelijke opslag, een summiere aangifte bij binnenbrengen, een summiere aangifte bij uitgaan, een aangifte tot wederuitvoer of een kennisgeving van wederuitvoer indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte of deze kennisgeving wordt ingediend;

16) "douaneregeling" : een van de onderstaande regelingen waaronder goederen overeenkomstig het wetboek kunnen worden geplaatst:

a) in het vrije verkeer brengen;

b) bijzondere regelingen;

c) uitvoer;

17) "tijdelijke opslag" : de toestand van tijdelijk onder douanetoezicht opgeslagen niet-Uniegoederen tussen het moment waarop zij bij de douane zijn aangebracht en het moment waarop zij onder een douaneregeling zijn geplaatst of zijn wederuitgevoerd;

18) "douaneschuld" : de verplichting van een persoon tot betaling van het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten dat uit hoofde van de geldende douanewetgeving verschuldigd is;

22) "douanestatus" : de status van goederen, zijnde hetzij Unie-, hetzij niet-Uniegoederen;

23) "Uniegoederen" : goederen behorende tot een van de volgende categorieën:

a) goederen die geheel zijn verkregen in het douanegebied van de Unie zonder toevoeging van goederen die zijn ingevoerd uit landen of gebieden buiten het douanegebied van de Unie,

b) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht uit landen of gebieden buiten dat gebied en die in het vrije verkeer zijn gebracht,

c) goederen die in het douanegebied van de Unie zijn verkregen of vervaardigd, hetzij uitsluitend uit goederen als bedoeld onder b), hetzij uit goederen als bedoeld onder a) en b);

24) "niet-Uniegoederen" : andere dan de in punt 23 bedoelde goederen of goederen die de douanestatus van Uniegoederen hebben verloren;

26) "vrijgave van goederen" : terbeschikkingstelling door de douaneautoriteiten van goederen voor de doeleinden die zijn voorzien in de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;

27) "douanetoezicht" : de activiteiten die door de douaneautoriteiten in het algemeen worden ontplooid teneinde te zorgen voor de naleving van de douanewetgeving en, in voorkomend geval, van de andere bepalingen die op goederen onder douanetoezicht van toepassing zijn;

33) "aanbrengen bij de douane" : mededeling aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole;

39) "beschikking" : elke beslissing welke verband houdt met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor de betrokken persoon of betrokken personen rechtsgevolgen heeft;

14. douanekantoor van bestemming: het douanekantoor waar de onder een regeling douanevervoer geplaatste goederen worden aangebracht om de regeling te beëindigen;

15. douanekantoor van eerste binnenkomst: het douanekantoor dat bevoegd is voor het douanetoezicht op de plaats waar het vervoermiddel waarmee de goederen worden vervoerd, aankomt of, in voorkomend geval, bestemd is aan te komen, in het douanegebied van de Unie vanuit een gebied buiten dat gebied;

16. douanekantoor van uitvoer: het douanekantoor waar de aangifte tot uitvoer of de aangifte tot wederuitvoer wordt ingediend voor goederen die het douanegebied van de Unie verlaten;

13) douanekantoor van doorgang :

a) het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van uitgang uit het douanegebied van de Unie wanneer de goederen dat douanegebied tijdens het douanevervoer verlaten via een grens met een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie dat geen land betreft dat deelneemt aan het gemeenschappelijk douanevervoer;

b) het douanekantoor dat bevoegd is voor de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Unie wanneer de goederen tijdens het douanevervoer een grondgebied buiten het douanegebied van de Unie hebben overschreden;

Bijlage II: Wettelijke bepalingen

1. Indien een persoon een beschikking betreffende de toepassing van de douanewetgeving aanvraagt, verstrekt hij alle door de bevoegde douane autoriteiten gevraagde inlichtingen die het voor hen mogelijk maken om een beschikking af te geven.

Een beschikking mag ook worden aangevraagd door en gericht worden tot verschillende personen, overeenkomstig de in de douanewetgeving vastgelegde voorwaarden.

Tenzij anders is bepaald, is de bevoegde douaneautoriteit de autoriteit van de plaats waar de hoofdadministratie voor douanedoeleinden van de aanvrager zich bevindt of waar deze toegankelijk is, en waar op zijn minst een deel van de activiteiten die onder de beschikking moeten vallen, zal worden uitgevoerd.

2. De douaneautoriteiten gaan onverwijld, doch uiterlijk binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag voor een beschikking, na of aan de voorwaarden voor aanvaarding van de aanvraag is voldaan.

Wanneer de douaneautoriteiten vaststellen dat de aanvraag alle inlichtingen bevat opdat zij de beschikking zouden kunnen verlenen, stellen zij de aanvrager binnen de in de eerste alinea vermelde termijn daarvan in kennis.

3. De bevoegde douaneautoriteit verleent een beschikking als bedoeld in lid 1 en deelt deze aan de aanvrager onverwijld en uiterlijk 120 dagen nadat de aanvraag is aanvaard mee, tenzij anders is bepaald.

Indien de douaneautoriteiten de termijn voor het verlenen van een beschikking niet kunnen naleven, stellen zij de aanvrager daarvan in kennis vóór het verstrijken van die termijn, met opgave van de redenen en van de nieuwe termijn die zij nodig achten om een beschikking af te geven. Tenzij anders bepaald, is die nieuwe termijn niet langer dan 30 dagen.

Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea kunnen de douaneautoriteiten de termijn voor het verlenen van een beschikking, zoals vastgelegd in de douanewetgeving, verlengen indien de aanvrager daarom verzoekt voor het uitvoeren van aanpassingen teneinde aan de voorwaarden en criteria te voldoen. Deze aanpassingen en de aanvullende termijn die noodzakelijk is om ze uit te voeren, worden ter kennis gebracht van de douaneautoriteiten, die een besluit nemen over de verlenging.

4. Tenzij in de beschikking of de douanewetgeving anders is bepaald, wordt de beschikking van kracht op de datum waarop de aanvrager deze ontvangt of wordt geacht deze te hebben ontvangen. Met uitzondering van de in artikel 45, lid 2, bedoelde gevallen zijn de afgegeven beschikkingen vanaf die datum uitvoerbaar door de douaneautoriteiten.

5. Tenzij de douanewetgeving anders bepaalt, is de beschikking onbeperkt geldig.

6. Voordat een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt verleend, delen de douaneautoriteiten hem mee op welke gronden zij voornemens zijn hun beschikking te baseren. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken binnen een specifieke termijn, die aanvangt op de datum waarop hij die mededeling ontvangt of wordt geacht die te hebben ontvangen. Na het verstrijken van deze termijn wordt aan de aanvrager in de passende vorm mededeling gedaan van de beschikking.

De eerste alinea is niet van toepassing in elk van de volgende gevallen:

a) indien het een beschikking betreft als bedoeld in artikel 33, lid 1;

b) indien de toekenning van een tariefcontingent wordt geweigerd wanneer het vastgestelde volume van het tariefcontingent is bereikt, als bedoeld in artikel 56, lid 4, eerste alinea;

c) indien de aard of de omvang van een gevaar voor de veiligheid van de Unie en haar ingezetenen, de gezondheid van mens, dier of plant, het milieu of de consument daartoe aanleiding geeft;

d) indien de beschikking strekt tot uitvoering van een andere beschikking waarvoor de eerste alinea is toegepast, onverminderd het recht van de betrokken lidstaat;

e) indien dit een onderzoek met het oog op de bestrijding van fraude zou belemmeren;

f) andere specifieke gevallen.

7. Een voor de aanvrager ongunstige beschikking wordt met redenen omkleed en maakt melding van de mogelijkheid tot beroep als bepaald in artikel 44.

1. Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen, zijn aan douanetoezicht onderworpen vanaf het tijdstip van binnenkomst en kunnen aan douanecontroles worden onderworpen. Zij zijn in voorkomend geval onderworpen aan de verboden of beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van, onder meer, de openbare zedelijkheid, de openbare orde of de openbare veiligheid, de bescherming van de gezondheid en het leven van mens, dier of plant, de bescherming van het milieu, de bescherming van het nationaal artistiek, historisch en archeologisch bezit en de bescherming van industriële en commerciële eigendom, inclusief controles op drugsprecursoren, goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en liquide middelen, alsmede aan de uitvoering van maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden en van handelspolitieke maatregelen.

Deze goederen blijven onder dit toezicht zolang dit nodig is om de douanestatus ervan te bepalen en worden er niet aan onttrokken zonder toestemming van de douaneautoriteiten.

Onverminderd artikel 254 zijn Uniegoederen niet aan douanetoezicht onderworpen zodra de douanestatus ervan is vastgesteld.

Niet-Uniegoederen blijven aan douanetoezicht onderworpen totdat zij een andere douanestatus krijgen of totdat zij het douanegebied van de Unie hebben verlaten of vernietigd zijn.

2. De houder van goederen onder douanetoezicht kan, met toestemming van de douaneautoriteiten, op elk tijdstip de goederen onderzoeken of daarvan monsters nemen, met name om de tariefindeling, douanewaarde of douanestatus vast te stellen.

1. De persoon die goederen in het douanegebied van de Unie binnenbrengt, brengt deze onverwijld, in voorkomend geval via de door de douaneautoriteiten aangegeven route en op de door hen vastgestelde wijze, naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats of naar een vrije zone.

1. Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, of op een daartoe door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats, of in de vrije zone, door een van de volgende personen:

a) de persoon die de goederen in het douanegebied van de Unie heeft gebracht;

b) de persoon in wiens naam of voor wiens rekening degene handelt die de goederen in het douanegebied van de Unie heeft gebracht;

c) de persoon die aansprakelijk is voor het vervoer van de goederen na het binnenbrengen in het douanegebied van de Unie.

2. Goederen die het douanegebied van de Unie over zee of door de lucht binnenkomen en die aan boord blijven van hetzelfde vervoermiddel, worden alleen in de haven of luchthaven waar zij worden gelost of overgeladen bij de douane aangebracht. Goederen die het douanegebied van de Unie binnenkomen en die worden gelost om tijdens de reis op hetzelfde vervoermiddel te worden geladen teneinde het lossen of laden van andere goederen mogelijk te maken, worden echter niet bij de douane van die haven of luchthaven aangebracht.

3. Niettegenstaande de verplichtingen van de in lid 1 bedoelde persoon kunnen de goederen ook worden aangebracht door een van de volgende personen:

a) eenieder die de goederen onmiddellijk onder een douaneregeling plaatst;

b) de houder van een vergunning voor het beheer van een opslagruimte of eenieder die activiteiten uitoefent in een vrije zone.

4. De persoon die de goederen aanbrengt, verwijst naar de voor deze goederen ingediende summiere aangifte bij binnenbrengen of, in de in artikel 130 bedoelde gevallen, naar de douaneaangifte of aangifte tot tijdelijke opslag, tenzij ontheffing is verleend van de verplichting een summiere aangifte bij binnenbrengen in te dienen.

5. Indien bij de douane aangebrachte niet-Uniegoederen niet zijn gedekt door een summiere aangifte bij binnenbrengen, en tenzij ontheffing is verleend van de verplichting een dergelijke aangifte in te dienen, dient een van de in artikel 127, lid 4, bedoelde personen, onverminderd artikel 127, lid 6, onmiddellijk een dergelijke aangifte in dan wel in plaats daarvan, mits dit is toegestaan door de douaneautoriteiten, een douaneaangifte of een aangifte tot tijdelijke opslag. Indien in dergelijke omstandigheden een douaneaangifte of een aangifte tot tijdelijke opslag wordt ingediend, bevat de aangifte ten minste de voor de summiere aangifte bij binnenbrengen benodigde gegevens.

6. Lid 1 laat de toepassing van bijzondere voorschriften met betrekking tot in het grensgebied vervoerde goederen of in pijpleidingen of via kabels vervoerde goederen evenals goederenverkeer van verwaarloosbaar economisch belang zoals brieven, briefkaarten, drukwerk en alle elektronische equivalenten daarvan op andere media, of goederen die reizigers bij zich dragen, onverlet, voor zover het douanetoezicht en de mogelijkheden tot douanecontroles hierdoor niet in het gedrang komen.

7. Bij de douane aangebrachte goederen mogen niet zonder toestemming van de douaneautoriteiten worden weggevoerd van de plaats waar zij zijn aangebracht.

1. Het lossen of overladen van goederen uit het vervoermiddel waarop zij zich bevinden, mag slechts met toestemming van de douaneautoriteiten en op de door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen geschieden.

Deze toestemming is evenwel niet vereist in het geval van een dreigend gevaar dat ertoe noopt de goederen onverwijld geheel of gedeeltelijk te lossen. In dat geval worden de douaneautoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis gesteld.


2. De douaneautoriteiten kunnen op ieder ogenblik eisen dat goederen worden gelost en uitgepakt

teneinde deze te onderzoeken of te bemonsteren dan wel het vervoermiddel waarop zij zich bevinden, te controleren.

1. Artikel 135, leden 2 tot en met 6, en de artikelen 139, 140 en 144 tot en met 149 zijn niet van toepassing op reeds onder een regeling douanevervoer geplaatste goederen die het douanegebied van de Unie worden binnengebracht.

2. De artikelen 140 en 144 tot en met 149 zijn van toepassing op niet-Uniegoederen die onder een regeling douanevervoer zijn vervoerd, zodra deze goederen overeenkomstig de voorschriften inzake de regeling douanevervoer zijn aangebracht bij het douanekantoor van bestemming in het douanegebied van de Unie.

Niet-Uniegoederen zijn in tijdelijke opslag vanaf het moment dat zij bij de douane worden aangebracht.

1. Bij de douane aangebrachte niet-Uniegoederen worden gedekt door een aangifte tot tijdelijke opslag die alle gegevens bevat die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor tijdelijke opslag.

3. De aangifte tot tijdelijke opslag wordt door een van de in artikel 139, lid 1 of lid 3, genoemde personen ingediend, ten laatste op het moment dat de goederen bij de douane worden aangebracht.

11. Voor de doeleinden van de leden 1 tot en met 10 worden, voor niet-Uniegoederen die onder een regeling voor douanevervoer zijn vervoerd en bij de douane worden aangebracht bij een kantoor van bestemming binnen het douanegebied van de Unie, de gegevens over het vervoer beschouwd als aangifte tot tijdelijke opslag, voor zover zij aan de eisen voldoen.

De houder van de goederen kan evenwel een aangifte tot tijdelijke opslag indienen na beëindiging van de regeling douanevervoer.

1. Goederen in tijdelijke opslag worden alleen in ruimten voor tijdelijke opslag opgeslagen overeenkomstig artikel 148, of, indien gerechtvaardigd, op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen.

2. Onverminderd artikel 134, lid 2, mogen goederen die onder de regeling tijdelijke opslag zijn geplaatst, geen andere behandelingen ondergaan dan die welke noodzakelijk zijn om deze goederen in ongewijzigde staat te behouden zonder dat de presentatie of de technische kenmerken worden gewijzigd.

3. De houder van de in artikel 148 bedoelde vergunning of de persoon die de goederen opslaat in de gevallen waarin de goederen zijn opgeslagen op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen, is verantwoordelijk voor al het volgende:

a) het verzekeren dat de goederen in tijdelijke opslag niet aan het douanetoezicht worden onttrokken;

b) het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de opslag van goederen in tijdelijke opslag.

4. Indien goederen om enigerlei reden niet langer in tijdelijke opslag kunnen worden gehouden, nemen de douaneautoriteiten onverwijld alle nodige maatregelen om de situatie van deze goederen te regulariseren overeenkomstig de artikelen 197, 198 en 199.

1. Voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist. Een dergelijke vergunning is niet vereist indien de beheerder van de tijdelijke opslagruimte de douaneautoriteit zelf is.

De voorwaarden waaronder het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag is toegestaan, worden in de vergunning vastgesteld.

2. De in lid 1 bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend aan personen die aan elk van de volgende voorwaarden voldoen:

a) zij zijn in het douanegebied van de Unie gevestigd;

b) zij bieden de nodige waarborgen voor het goede gebruik van de regeling; een geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen wordt geacht aan die voorwaarde te voldoen indien in de in artikel 38, lid 2, onder a), bedoelde vergunning rekening is gehouden met het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag;

c) zij stellen zekerheid overeenkomstig artikel 89.

Wanneer er een doorlopende zekerheid wordt gesteld, worden de aan die zekerheid verbonden verplichtingen op passende wijze gecontroleerd.

3. De in lid 1 bedoelde vergunning wordt slechts toegekend indien de douaneautoriteiten douanetoezicht kunnen uitoefenen zonder administratieve maatregelen te hoeven nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoeften.

4. De houder van de vergunning voert een passende administratie in een door de douaneautoriteiten goedgekeurde vorm.

Aan de hand van de informatie en de gegevens in die administratie moeten de douaneautoriteiten in staat zijn toezicht uit te oefenen op het beheer van de opslagruimten voor tijdelijke opslag, met name wat de identificatie, de douanestatus en het verkeer van de opgeslagen goederen betreft.

Een geautoriseerd marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen wordt geacht aan de in de eerste en de tweede alinea vastgestelde verplichting te voldoen voor zover zijn administratie passend is met het oog op het beheer van de tijdelijke opslag.

5. De douaneautoriteiten kunnen de houder van de vergunning, op voorwaarde dat het frauderisico daardoor niet toeneemt, toestaan goederen in tijdelijke opslag over te brengen tussen de verschillende opslagruimten voor tijdelijke opslag, op de volgende manieren:

a) de overbrenging vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van één douaneautoriteit;

b) de overbrenging vindt plaats onder dekking van één vergunning afgegeven aan een geautoriseerde marktdeelnemer voor douanevereenvoudigingen; of

c) in andere gevallen van overbrengingen.

6. Bij een economische behoefte en op voorwaarde dat het douanetoezicht niet wordt gehinderd, kunnen de douaneautoriteiten vergunning geven voor de opslag van Uniegoederen in een ruimte voor tijdelijke opslag. Deze goederen worden niet als goederen in tijdelijke opslag beschouwd.

1. Tenzij in de Uniewetgeving anders is bepaald, stellen de lidstaten de plaats en de bevoegdheid van de diverse op hun grondgebied gelegen douanekantoren vast.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat voor deze kantoren officiële openingstijden worden vastgesteld die redelijk en passend zijn, rekening houdend met de aard van het verkeer en van de goederen, en met de douaneregelingen waaronder deze moeten worden geplaatst, zodat het internationale goederenverkeer niet belemmerd of verstoord wordt.

3. Tenzij anders is bepaald, is het bevoegde douanekantoor voor het plaatsen van de goederen onder een douaneregeling, het douanekantoor dat verantwoordelijk is voor de plaats waar de goederen zijn aangebracht.

1. Douaneaangiften die aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht. 2. De datum van aanvaarding van de douaneaangifte door de douaneautoriteiten is, tenzij anderszins is bepaald, de datum die in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven en voor alle andere invoer- of uitvoerformaliteiten.

1. De douaneautoriteiten nemen alle nodige maatregelen, inclusief verbeurdverklaring en verkoop, of vernietiging, voor de verwijdering van goederen in de volgende gevallen:

a) indien een van de bij de douanewetgeving vastgestelde verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet is nagekomen of de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken;

4. De douaneautoriteiten kunnen op aanvraag een vergunning verlenen voor een van de volgende vereenvoudigingen betreffende de plaatsing van goederen onder de regeling Uniedouanevervoer of de beëindiging van die regeling:

a) de status van toegelaten afzender, die de houder van de vergunning in staat stelt om goederen onder de regeling Uniedouanevervoer te plaatsen zonder die bij de douane aan te brengen;

b) de status van toegelaten geadresseerde, die de houder van de vergunning in staat stelt om onder de regeling Uniedouanevervoer vervoerde goederen op een goedgekeurde plaats te ontvangen om de regeling overeenkomstig artikel 233, lid 2, te beëindigen;

1. In het geval van niet-Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, wordt bij het bevoegde douanekantoor aangifte tot wederuitvoer ingediend.

2. De artikelen 158 tot en met 195 zijn van toepassing op de aangifte tot wederuitvoer.

3. Lid 1 is niet van toepassing op elk van de volgende goederen:

a) goederen die onder de regeling extern douanevervoer zijn geplaatst en slechts over het douanegebied van de Unie worden vervoerd;

b) goederen die worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone;

c) goederen in tijdelijke opslag die rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag.

1. Voor het aanbrengen van goederen kan een andere plaats dan het bevoegde douanekantoor worden goedgekeurd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 148, leden 2 en 3, van het wetboek en in artikel 117 van deze verordening zijn vervuld;

b) de goederen worden niet later dan drie dagen nadat zij zijn aangebracht, aangegeven voor een douaneregeling of wederuitgevoerd, dan wel niet later dan zes dagen nadat zij zijn aangebracht in het geval van een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek, tenzij de douaneautoriteiten een onderzoek van de goederen eisen overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het wetboek.

Wanneer voor de plaats al een vergunning voor het beheer van een ruimte voor tijdelijke opslag is verleend, is die goedkeuring niet vereist.

2. Voor de tijdelijke opslag van goederen kan een andere plaats dan een ruimte voor tijdelijke opslag worden goedgekeurd wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) de vereisten die zijn vastgesteld in artikel 148, leden 2 en 3, van het wetboek en in artikel 117 zijn vervuld;

b) de goederen worden niet later dan drie dagen nadat zij zijn aangebracht, aangegeven voor een douaneregeling of wederuitgevoerd, dan wel niet later dan zes dagen nadat zij zijn aangebracht in het geval van een toegelaten geadresseerde zoals bedoeld in artikel 233, lid 4, onder b), van het wetboek, tenzij de douaneautoriteiten een onderzoek van de goederen eisen overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het wetboek.

Op de volgende voorwaarden wordt een vergunning voor het beheer van ruimten voor tijdelijke opslag zoals bedoeld in artikel 148 van het wetboek verleend:

a) de ruimte voor tijdelijke opslag wordt niet gebruikt voor detailhandel;

b) wanneer de opgeslagen goederen een gevaar vormen, andere goederen kunnen bederven of om andere redenen bijzondere voorzieningen vereisen, wordt de ruimte voor tijdelijke opslag speciaal voor de opslag van die goederen ingericht;

c) de ruimte voor tijdelijke opslag wordt uitsluitend beheerd door de vergunninghouder.

De douaneautoriteiten kunnen het gebruik van haven- of luchthavensystemen of andere beschikbare informatiemethoden voor het aanbrengen van goederen bij de douane toestaan.

Wanneer het bevoegde douanekantoor heeft besloten de goederen aan een onderzoek te onderwerpen in overeenstemming met artikel 188, onder c), van het wetboek, of monsters te nemen in overeenstemming met artikel 188, onder d), van het wetboek, wijst het hiervoor het tijdstip en de plaats aan en stelt het de aangever hiervan in kennis.

Op verzoek van de aangever kan het bevoegde douanekantoor een andere plaats aanwijzen dan een douanekantoor of een tijdstip buiten de officiële openingstijden van dat douanekantoor.

1. De goederen worden samen met het MRN van de aangifte voor douanevervoer bij elk kantoor van doorgang aangebracht.

1. Wanneer onder een regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming aankomen, dient het volgende bij dat douanekantoor te worden aangebracht:

a) de goederen;

b) het MRN van de aangifte voor douanevervoer;

c) de door het douanekantoor van bestemming vereiste informatie.

Het aanbrengen vindt plaats tijdens de officiële openingsuren. Het douanekantoor van bestemming kan echter op verzoek van de betrokkene toestaan dat het aanbrengen buiten de officiële openingsuren of op een andere plaats geschiedt.

De goederen onder tijdelijke opslag die zich niet in een ruimte voor tijdelijke opslag bevinden mogen slechts worden opgeslagen op de plaatsen en onder de voorwaarden vastgesteld door de ambtenaar gemachtigd door de Minister van Financiën.

De goedkeuring bedoeld in het eerste lid is, onder de voorwaarden vastgesteld in de verordeningen van de Europese Unie, afhankelijk van het stellen van een zekerheid bestemd om de inning te verzekeren van de rechten en taksen bij invoer en de accijnzen ingeval deze opeisbaar worden.

Tot de lossing kunnen alleen worden opgegeven de plaatsen, aangewezen of goedgekeurd door de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen.

§ 1. De aangifte mag ingediend worden vanaf het ogenblik dat de goederen op het kantoor worden aangebracht.

De goederen worden als aangebracht beschouwd door de mededeling aan de douaneautoriteiten dat de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn voor douanecontrole.

De douane kan, indien zij het nuttig acht, alle of een deel van de goederen aan een onderzoek onderwerpen.

Het onderzoek van de goederen gebeurt door de douane op de daartoe aangewezen of goedgekeurde plaatsen en gedurende de daartoe vastgestelde uren.

De douane kan, op verzoek van de aangever of de douanevertegenwoordiger, toestaan dat de goederen op een andere plaats of gedurende andere uren dan bedoeld in lid 2 worden onderzocht. De eventuele kosten die hieraan verbonden zijn, komen ten laste van de aangever of de douanevertegenwoordiger.

Onverminderd de Uniewetgeving stelt de Koning de bepalingen vast betreffende het onderzoek van de goederen.

§ 1. Onverminderd de Uniewetgeving, gebeurt het vrijgeven van de goederen door de douane op de wijze vastgesteld door de Koning, rekening houdend met de plaats waar de goederen zich bevinden en met de bijzondere regeling volgens welke de douane toezicht op de goederen uitoefent.

§ 2. Zolang de goederen niet zijn vrijgegeven, mogen zij niet zonder toestemming van de douane worden verplaatst of enige behandeling ondergaan.

Bijlage III: Codes voor het gegevenselement 16 15 045 000 (Plaats van de goederen – soort plaats)

Bijlage B van de DWU IA bevat specifieke codes voor gegevenselement 16 15 045 000 om m.b.t. de plaats van de goederen het soort plaats aan te duiden.

Hoewel de leidraad voor de herziene versie van de bijlage B op dit moment nog niet officieel is gepubliceerd, biedt het guidance document betreffende EUCDM aanvullende informatie voor elke code.

Codes te gebruiken om het soort plaats aan te duiden:

A Aangewezen plaats (een douanekantoor of een andere door de douane aangewezen

plaats voor aanbrenging bij de douane of voor tijdelijke opslag

B Erkende plaats (een erkende plaats in de context van een op basis van artikel 22 van

het DWU afgegeven vergunning (ruimte voor tijdelijke opslag of douane-entrepot))

C Goedgekeurde plaats (een plaats goedgekeurd voor het aanbrengen van goederen bij de douane of voor tijdelijke opslag)

D Andere (met name in gevallen van overmacht)

Toelichting voor de codes A, B en C:

Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, of op een daartoe door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats (uittreksel uit artikel 139, lid 1 van het DWU).

Goederen in tijdelijke opslag worden alleen in ruimten voor tijdelijke opslag opgeslagen overeenkomstig artikel 148, of, indien gerechtvaardigd, op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen (artikel 147, lid 1 van het DWU).

Voor bijkomende informatie, zie ook de administratieve commentaar, opgenomen in de §§ 40 t/m 47 van deze circulaire.

De code B wordt gebruikt wanneer voor de plaats een vergunning verleend is op basis van artikel 22 van het DWU. Het EUCDM guidance document geeft toelichting over een erkende plaats als die opgenomen is in een vergunning voor het beheer van een RTO (de plaats hoeft niet te worden goedgekeurd omdat het een RTO is (§ 29 van de circulaire)) of die opgenomen is in een vergunning douane-entrepot (de aangewezen plaats is een douane-entrepot (§ 46 van de circulaire)).

Voor bijkomende informatie, zie ook de bepalingen van §§ 29 en 46 van deze circulaire.

Goederen die in het douanegebied van de Unie worden gebracht, worden onmiddellijk bij aankomst bij de douane aangebracht bij het aangewezen douanekantoor, of op een daartoe door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats (artikel 139, lid 1 van het DWU).

Goederen in tijdelijke opslag worden alleen in ruimten voor tijdelijke opslag opgeslagen overeenkomstig artikel 148, of, indien gerechtvaardigd, op andere door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaatsen (artikel 147, lid 1 van het DWU).

Zie ook de bepalingen van artikel 115, leden 1 en 2 van de DWU DA en de administratieve commentaar, opgenomen in de §§ 20 en 21 van deze circulaire.

Het aanbrengen van goederen bij de douane op een goedgekeurde plaats in het kader van de vereenvoudiging inzake douanevervoer wordt uiteengezet in de §§ 22 t/m 24 van deze circulaire.

De code C wordt gebruikt voor elke door de douane goedgekeurde plaats waarvoor een nationale vergunning voor een goedkeurde plaats is verleend. Deze vergunning wordt als volgt op de aangifte vermeld:

- nationale code 4006 in gegevenselement 12 03 002 000 (Soort bewijsstuk);

- nummer van de vergunning in gegevenselement 12 03 001 000 (Referentienummer van het bewijsstuk).

Opgelet!

De codes A, B, C en D kunnen niet alleen worden gebruikt voor het aanbrengen bij douane van in het DGU binnengebrachte en/of aangegeven goederen maar voor het aanbrengen bij de douane van goederen die bestemd zijn om het DGU te verlaten.

Bijlage IV: Verbintenis

Verbintenis

(Afgedrukt op briefpapier van de vergunninghouder van de vergunning ruimte voor tijdelijke opslag of douane-entrepot)

Ik, vergunninghouder van de vergunning ruimte voor tijdelijke opslag of douane-entrepot nr. .............................................., verbind mij ertoe niet-Uniegoederen die bij de douane worden aangebracht in het kader van de vergunning goedgekeurde plaats van de vennootschap:

.....................................................................................................................................................(naam), gelegen te ...........................................................................................................................................................

(straat, nummer, postcode en gemeente), voor tijdelijke opslag te aanvaarden.

Niet-Uniegoederen worden in ruimte voor tijdelijke opslag of onder de regeling douane-entrepot geplaatst volgens de daartoe vastgestelde procedure wanneer blijkt dat zij uitsluitend in een ruimte voor tijdelijke opslag of in een douane-entrepot, met uitsluiting van de andere regelingen, kunnen worden geplaatst.

…………………………………………(plaats en datum)

Handtekening

Naam en functie

1

  • Artikel 5, onder 33), DWU, betreffende de definities
  • Artikel 139, DWU, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane
  • Artikel 141, DWU, betreffende goederen die onder douanevervoer zijn vervoerd
  • Artikel 172, DWU, betreffende de aanvaarding van een douaneaangifte
  • Artikel 270, DWU, betreffende de wederuitvoer van niet-Uniegoederen
  • Artikel 190, DWU IA, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane
  • Artikel 304, lid 1, DWU IA, betreffende het aanbrengen van goederen die worden vervoerd in het kader van de regeling Uniedouanevervoer bij het douanekantoor van doorgang
  • Artikel 134, DWU, betreffende douanetoezicht
  • Artikel 135, lid 1, DWU, betreffende het vervoer naar de plaats van bestemming
  • Artikel 139, leden 1, 2, 3, 6 en 7, DWU, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane
  • Artikel 140, DWU, betreffende het lossen en onderzoek van goederen
  • Artikel 141, DWU, betreffende goederen die onder douanevervoer zijn vervoerd
  • Artikel 144, DWU, betreffende goederen in tijdelijke opslag
  • Artikel 145, DWU, betreffende de aangifte tot tijdelijke opslag
  • Artikel 147, DWU, betreffende de voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de tijdelijke opslag van goederen
  • Artikel 159, DWU, betreffende bevoegde douanekantoren
  • Artikel 115, DWU DA, betreffende de goedkeuring van een plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane en tijdelijke opslag
  • Artikel 117, DWU DA, betreffende de detailhandel
  • Artikel 306, lid 1, DWU IA, betreffende het aanbrengen van onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming
  • Artikel 63, 70/7, 70/13 en 70/19 AWDA
  1. Tijdelijke opslag
  1. Douanecontroles
  • Artikel 139, DWU, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane
  • Artikel 147, betreffende de voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de tijdelijke opslag van goederen
  • Artikel 115, lid 1, DWU DA, betreffende de goedkeuring van een plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane en tijdelijke opslag
  • Artikel 233, lid 4, onder a) en b), DWU, betreffende de verplichtingen van de houder van de regeling Uniedouanevervoer en van de vervoerder en de ontvanger van goederen die krachtens de regeling Uniedouanevervoer worden vervoerd
  • Artikel 306, DWU IA, betreffende het aanbrengen van onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming
  • Artikel 148, DWU, betreffende de vergunning voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag
  • Artikel 198, lid 1, onder a), DWU, betreffende door de douaneautoriteiten te nemen maatregelen
  • Artikel 115, DWU DA, betreffende de goedkeuring van een plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane en tijdelijke opslag
  • Artikel 117, DWU DA, betreffende de detailhandel
  • Artikel 22 betreffende de beschikkingen naar aanleiding van aanvragen
  • Artikel 148, lid 2, DWU, betreffende de vergunning voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag (ook van toepassing op goedgekeurde plaatsen)
  • Artikel 115, lid 1, DWU DA, betreffende de goedkeuring van een plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane en tijdelijke opslag
  • Artikel 22/4, AWDA
  • Artikel 139, DWU, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane
  • Artikel 238, DWU IA, betreffende plaats en tijdstip van onderzoek van de goederen
  • Artikel 5, DWU, betreffende definities:

20)

"invoerrecht" : het douanerecht dat bij de invoer van goederen verschuldigd is;

  • Artikel 1 DWU DA, betreffende definities:
  • Artikel 1 DWU IA, betreffende definities:
  1. Relevante wettelijke bepalingen in het DWU
  • Artikel 22, DWU, betreffende de beschikkingen naar aanleiding van aanvragen
  • Artikel 134, DWU, betreffende douanetoezicht:
  • Artikel 135, lid 1, DWU, betreffende het vervoer naar de plaats van bestemming:
  • Artikel 139, DWU, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane:
  • Artikel 140, DWU, betreffende het lossen en onderzoek van goederen:
  • Artikel 141, DWU, betreffende goederen die onder douanevervoer zijn vervoerd:
  • Artikel 144, DWU, betreffende goederen in tijdelijke opslag:
  • Artikel 145, leden 1, 3 en 11, DWU, betreffende de aangifte tot tijdelijke opslag:
  • Artikel 147, DWU, betreffende de voorwaarden en verantwoordelijkheden voor de tijdelijke opslag van goederen:
  • Artikel 148, DWU, betreffende de vergunning voor het beheer van opslagruimten voor tijdelijke opslag:
  • Artikel 159, DWU, betreffende bevoegde douanekantoren:
  • Artikel 172, DWU, betreffende de aanvaarding van een douaneaangifte:
  • Artikel 198, lid 1, onder a), DWU, betreffende door de douaneautoriteiten te nemen maatregelen:
  • Artikel 233, lid 4, onder a) en b), DWU, betreffende de verplichtingen van de houder van de regeling Uniedouanevervoer en van de vervoerder en de ontvanger van goederen die krachtens de regeling Uniedouanevervoer worden vervoerd:
  • Artikel 270, DWU, betreffende de wederuitvoer van niet-Uniegoederen:
  1. Relevante wettelijke bepalingen in de DWU DA
  • Artikel 115, DWU DA, betreffende de goedkeuring van een plaats voor het aanbrengen van goederen bij de douane en tijdelijke opslag:
  • Artikel 117, DWU DA, betreffende de detailhandel:
  1. Relevante wettelijke bepalingen in de DWU IA
  • Artikel 190, DWU IA, betreffende het aanbrengen van goederen bij de douane (in samenhang met artikel 139, DWU):
  • Artikel 238, DWU IA, betreffende plaats en tijdstip van onderzoek van de goederen:
  • Artikel 304, lid 1, DWU IA, betreffende het aanbrengen van goederen die worden vervoerd in het kader van de regeling Uniedouanevervoer bij het douanekantoor van doorgang:
  • Artikel 306, lid 1, DWU IA, betreffende het aanbrengen van onder de regeling Uniedouanevervoer geplaatste goederen bij het douanekantoor van bestemming:
  1. Relevante wettelijke bepalingen in de AWDA
  • Artikel 22/4, AWDA:
  • Artikel 63, AWDA:
  • Artikel 70/7, § 1, AWDA:
  • Artikel 70/13, AWDA:
  • Artikel 70/19, AWDA:
  • Code A (douanekantoor of aangewezen plaats)
  • Code B (erkende plaats)
  • Code C (goedgekeurde plaats)

[1] Circulaire 2024/C/68 betreffende het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie

[2] 5/23 is de vroegere nummering van het gegevenselement ‘Plaats van de goederen’. In de herziene versie van de bijlage B werd dit nummer vervangen door het nummer 16 15 000 000, dat verschillende onderverdelingen bevat, waaronder 16 15 045 000.

[3] Deze gegevenselementen komen ook voor in de gegevenssets die moeten worden meegedeeld wanneer de goederen onder een douaneregeling worden geplaatst.

[4] Meer gedetailleerde informatie over de aangifte tot tijdelijke opslag is te vinden in de circulaire 2024/C/68 betreffende het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Unie van 29.10.2024.


Mots clés

Articles recommandés

Douanevertegenwoordigers: Belgische Douane en Forward Belgium leggen samen professionele normen vast

IDMS - status: wat al is opgeleverd, en wat in de komende weken nog volgt.

MASP IDMS: valse communicatie via SMS